Gebod 1

Hou het simpel, zeg wat je te zeggen hebt, en zorg dat je gast niet elk ingrediënt moet opzoeken.⁠

Gebod 2

Zeg wat belangrijk is en laat overbodige informatie achterwege. Uiteraard zit er zout en peper in je gerecht, maar welke ingrediënten triggeren de gast om voor dit gerecht te kiezen? ⁠

Gebod 3

Werk beschrijvend, zeg niet “Kip curry met rijst”, maar wel “Bressekip met pittige gele curry, geroosterde pinda en gebakken rijst met knapperige lente-ui”⁠

Gebod 4

Wat je zegt moet correct zijn. Wilde Noorse zalm? Huisgemaakte garnaalkroketten? Holstein-rundsvlees? Serveer wat je belooft en onderschat de kennis van je gasten niet. ⁠

Gebod 5

Beschrijf je bijgerechten. Vermeld kort welke bijgerechten worden geserveerd, zo vermijd je dat telkens dezelfde vragen gesteld worden aan het personeel, en weet je gast wat hij kan verwachten⁠.

Gebod 6

Less is more. Je hoeft niet alles prijs te geven, vermeld de belangrijkste ingrediënten. Kort, krachtig en duidelijk. ⁠

Gebod 7

Behoud het nodige perspectief. ⁠
Zorg dat je gast al begint te watertanden bij het lezen van je menukaart. ⁠
⁠

Zeg niet “Steak met frietjes en sla”, ⁠
maar zeg “Gegrilde côte à l’os van Holstein met handgesneden frietjes, knapperige kropsla en bieslookdressing”⁠

Gebod 8

Maak geen taalfouten. Die zijn geel stoorend voor de leezer en brengd je gelofwaardigheid in het getrang. ⁠

Gebod 9

Gebruik correcte leestekens. ⁠
Zet een punt of komma waar ze horen, maar overdrijf niet. ⁠
Vermijd het gebruik van “”.
“Huisgemaakte” garnaalkroketten lijken allesbehalve huisgemaakt. ⁠
⁠

Gebod 10

Zorg voor een duidelijke typografie. Hou rekening met gasten die moeite hebben met kleine lettertjes. Zorg voor een uitgesproken contrast van je lettertype en hou rekening met de stijl van jouw zaak. Want elk detail telt.⁠
⁠